1. #begrotingstekorten
  2. #belastingverhoging
  3. #centrale-banken
  4. #consumentenkrediet
  5. #economis
  6. #economisch-herstel
  7. Artikelen

<< error >> (our Markdown requires webpage links, not image links, see manual)

Economische wetenschap belemmert aanpak crisis

Economische stagnatie vs. technologische ontwikkeling

We leven in moeilijke tijden. De economische crisis lijkt nog lang niet uitgewoed: Nederland en een aantal andere landen in Europa zijn nog steeds in recessie, de economische stagnatie in Japan duurt voort, in de opkomende economieën loopt de groei terug. Met uitzondering van enkele niches, zoals het zuiden van Duitsland, is de werkloosheid hoog en in veel gevallen, stijgende. In de Verenigde Staten gaat het iets beter - voornamelijk doordat de eigen olie en gasproductie door nieuwe vormen van winning een grote vlucht heeft genomen, en doordat consumenten en overheid blijven lenen. Maar ook daar blijft de werkeloosheid hoog. De toekomst ziet er weinig rooskleurig uit, door een combinatie van stagnerende lonen en vraag, en van hardnekkig hoge en voor sommige landen, nog steeds oplopende staatsschulden. Voeg daaraan toe, vooral voor Europa en Japan, de gevolgen van de vergrijzing, die in de komende decennia zal leiden tot steeds hogere kosten voor de gezondheidszorg, ouderenzorg en pensioenen: kosten die moeten worden opgebracht door een krimpende werkende bevolking.

Daar komt bij de ecologische achteruitgang: de verwachte gevolgen van het broeikaseffect, zoals stijgende zeespiegels en toenemende droogte en zoetwatertekorten, wereldwijde vervuiling, en het verlies aan landbouwgrond en natuurlijke ecosystemen. Gevolgen die vooral toekomstige generaties zullen treffen, en op kortere termijn, de 60 tot 70 procent van de mensheid die nu al onder, op of net boven het bestaansminimum leeft.

Aan de positieve kant van de balans staat de enorme en nog steeds voortdurende vooruitgang in ons technisch kunnen, in de natuurwetenschappen en de technologie. Die vooruitgang is zodanig dat voor veel zo niet alle ecologische problemen oplossingen zijn. Daarnaast is door die technologische vooruitgang de productieve capaciteit op mondiaal niveau enorm toegenomen, en nog steeds groeiende. Daardoor zou er in principe nu of in de nabije toekomst genoeg geproduceerd kunnen worden om zowel de mondiale milieuproblematiek aan te pakken als in de fysieke en mentale basisbehoeften van de gehele mensheid te voorzien: gezonde voeding, schoon drinkwater, adequate huisvesting en sanitatie, en onderwijs en gezondheidszorg. Dat zou geen significante afname hoeven te betekenen van het welvaartsniveau van het welvarende deel van de wereldbevolking: integendeel, de hiermee gepaard gaande goederenproduktie en dienstverlening zou nieuwe economische kansen scheppen.

De vraag die we ons moeten stellen is hoe het komt dat, hoewel de capaciteit bestaat om de genoemde problemen aan te pakken,een effectieve aanpak tot nu toe niet heeft plaatsgevonden - en hoe zo’n aanpak sinds de economische en financiële crisis van 2007 verder weg lijkt dan ooit. Het antwoord op die vraag is, zo zal hieronder beargumenteerd worden, de economie: het ideeënstelsel dat doorgaat voor economische wetenschap. Kort samengevat: de standaard economische theorie en de daarop gebaseerde beleidsaanbevelingen leiden niet alleen tot een steeds grotere scheefgroei in nationale economieën en de mondiale economie, met negatieve gevolgen op zowel sociaal als economisch gebied, maar belemmert ook de aanpak van de sociale en ecologische problemen die onze toekomst bedreigen.

De standaard economie is succesvol wat betreft het creëren van rijkdom voor diegenen die het al goed hebben, vooral voor de zeer rijken. Maar zij heeft gefaald en is zelfs contraproductief in haar bijdrage aan wat eigenlijk het uitgangspunt van iedere beschaving zou moeten zijn: het creëren van een samenleving van gelijke kansen, waar aan de fysieke en mentale basisbehoeften van allen wordt voldaan door voldoende toegang tot voedsel, huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg en werk. Ook belemmert de standaardeconomie het adequaat aanpakken van de milieuproblemen die onze toekomst en die van komende generaties bedreigen. Bovendien dragen economische beleidsaanbevelingen bij aan een economische achtbaan van pieken en dalen. Daarbij gaat tijdens de pieken de meeste nieuw gecreëerde rijkdom naar de rijken, terwijl de kosten van de daarop volgende economische neergang vooral door de minder welgestelden gedragen worden. De standaard economie vormt zodoende een obstakel voor het creëren van een samenleving die zowel welvarend als rechtvaardig en duurzaam is.

Tekortkomingen van de economische wetenschap

Wat zichzelf economische wetenschap noemt heeft drie fundamentele tekortkomingen. De eerste is een foutieve interpretatie van de werkelijkheid. De tweede is een slechte methodologie. De derde is een gebrekkige keuze en afbakening van het onderwerp van onderzoek, of beter gezegd, een falen in het onderkennen van de beperkingen en vooroordelen die het gevolg zijn van die keuze.

De foutieve interpretatie van de werkelijkheid uit zich in het streven economische wetmatigheden vast te leggen in wiskundige modellen en vergelijkingen. De oorzaak van dit probleem dateert van het eind van de 19e eeuw toen economen, niet zelden opgeleid tot ingenieur of natuurwetenschapper, het concept van de markt en Adam Smith’s onzichtbare hand probeerden vast te leggen in wiskundige vergelijkingen, die tezamen een alles verklarend model van de economie moesten opleveren. Het equilibrium model (model of competitive equilibrium) dat daaruit voortkwam vormt tot op de dag van vandaag de basis van niet alleen de economische wetenschap maar ook van de aanbevelingen voor economisch en financieel beleid. Met die poging de uitkomsten van economische besluitvorming, en dus menselijk gedrag, vast te leggen in een wiskundig model is de economie de verkeerde weg in geslagen. Dat economen desondanks af en toe wat zinnigs kunnen vertellen over de economische realiteit is vooral te danken aan het tijdelijk vervangen van hun wiskundige modellen door gezond verstand en redeneervermogen.

Het onvermogen van economen om de economische toekomst te voorspellen duidt er op dat het equilibrium model niet werkt. De meeste economen geven toe dat de aannames die aan het model ten grondslag liggen, die van de economisch rationeel handelende mens, volledige informatie en volledige concurrentie, weinig met de realiteit van doen hebben. En toch wordt het model niet afgedankt, ondanks het feit dat de basisaannames van het model niet stroken met de realiteit, en ondanks een overvloed aan bewijs dat het model niet werkt. Daar ligt de tweede grote tekortkoming van de economie: zij voldoet niet aan het basisprincipe van de wetenschap dat een theorie die niet strookt met de feiten verworpen dient te worden. In plaats daarvan blijven economen vasthouden aan het equilibrium model, en blijven er hun adviezen over economisch beleid op baseren. Het blijven zij vasthouden aan een model dat niet werkt geeft de economie meer het karakter van een geloof dan van een wetenschap.

Het geloofskarakter komt ook tot uitdrukking in het basisconcept van een economisch systeem dat geregeerd wordt door wetten die los staan van menselijke besluitvorming en die ook nog eens universeel en eeuwig geldig zouden zijn. Ook die aanname hangt samen met de voor economen klaarblijkelijk onbedwingbare behoefte de economische werkelijkheid uit te drukken in wiskundige vergelijkingen en modellen. Echter, economische verschijnselen en de economie als geheel zijn niet meer, en niet minder, dan de uitkomst van het geheel van economische beslissingen genomen door economische actoren: mensen. De percepties en motieven die aan die beslissingen ten grondslag liggen zijn veel te complex om in wiskundige modellen te worden samengevat. Ze maken dat de economie niet het geordende systeem is dat economen graag zouden zien, maar een chaotisch, grotendeels onvoorspelbaar krachtenspel.

Marktfetisjisme

De methodologische tekortkomingen van de standaard economie worden versterkt door de keuze van de onderzoeksmaterie en vooral, doordat economen de beperkingen van die keuze niet onderkennen. De economie claimt als haar werkgebied de gehele economie, het hele economische systeem. In de praktijk ligt de focus echter op markten - een zelfopgelegde beperking die inherent is aan het baseren van de theorie en de praktijk van de economie op het equilibrium model. Deze zelfopgelegde focus op markten heeft geleid tot twee grote kwalen. De eerste is markt fetisjisme. Fetisjisme wordt gedefinieerd als een irrationele obsessie met of gehechtheid aan iets. Dit is een goede beschrijving van de verafgoding van markten die de standaard economie kenmerkt. Markt fetisjisme wordt gereflecteerd in de waan dat welvaart en economische groei alleen worden geproduceerd door markten, door particulier initiatief, concurrentie, en het streven naar winst. Het creëren van rijkdom door middel van productie buiten de markt, bijvoorbeeld door de overheid of door onbetaalde particulieren, zoals openbaar onderwijs, vrijwilligerswerk of kinderverzorging, wordt niet of nauwelijks in aanmerking genomen, en niet meegenomen in de bepaling van belangrijke macro-economische variabelen als het nationaal inkomen of het bruto nationaal product. Deze diensten hebben geen marktwaarde, en er wordt verondersteld dat ze alleen bestaan ​​bij de gratie van de rijkdom gecreëerd door de markt. Daarnaast worden markten, als de arena’s waar particuliere, winstgerichte ondernemingen strijden om de gunsten van de consument, gezien als de beste manier om maatschappelijke uitdagingen efficiënt op te lossen. Doordat private ondernemingen onderworpen zijn aan marktwerking wordt aangenomen dat ze efficiënter werken dan de publieke sector. Daarom is het zaak ook de publieke dienstverlening zoveel mogelijk te delegeren naar de private sector, die door marktwerking zal zorgen voor betere dienstverlening tegen lagere kosten.

Een belangrijk gevolg van het marktfetisjisme en de algemene focus van de economie op de markt is dat de overheid wordt beschouwd als een roofzuchtige entiteit die parasiteert op de economie, op de private sector. Nijvere particulieren en bedrijven produceren rijkdom in de particuliere sector, waarvan vervolgens een groot deel wordt onteigend, door middel van belastingen, door een gulzige staat. Bovendien legt de staat maatregelen op, in de vorm van regelgeving, die de creativiteit en de productiecapaciteit van de particuliere sector remt en daarmee het scheppen van welvaart belemmert.

Natuurlijk verschillen economen van mening over de mate waarin belastingen en regelgeving nodig en wenselijk zijn, en daarmee over de rol en de grootte van de staat. Linkse economen, die meer oog hebben voor situaties waarin de markt geen optimale oplossingen biedt - zogenaamd marktfalen - zien een grotere rol voor de staat in zowel regelgeving als publieke dienstverlening op gebieden als onderwijs, gezondheidszorg, sociale zekerheid en infrastructuur. Rechtse economen, met een meer onvoorwaardelijk geloof in de markt, streven er naar de rol van de staat te minimaliseren, onder meer door het delegeren van de productie van publieke goederen en diensten aan de private sector. Maar alle economen delen de opvatting dat rijkdom wordt gecreëerd in markten, en dat interventie in die markten door regulering of belastingheffing de economie in zekere mate afremt en daarmee ook de economische groei en het scheppen van welvaart. En aangezien privaat gezien wordt als efficiënter dan publiek zijn zij het er in algemene zin ook over eens dat de productie van goederen en diensten, ook die voor het algemeen belang, zoveel mogelijk moet worden overgedragen aan de particuliere sector.

Equilibriumgeloof

De tweede kwaal van de standaard economie is equilibrium geloof: het geloof dat economieën systemen zijn die van nature tenderen naar een ​​evenwicht waarbij productiemiddelen optimaal worden toegewezen (gealloceerd) om zo op de meest efficiënte wijze aan de vraag te voldoen. Rechtse economen geloven dat deze ideale toestand automatisch zal worden bereikt indien er niet geïntervenieerd wordt in markten. Linkse economen, met name Keynesianen, zijn van mening dat zich een evenwicht kan vormen op een sub-optimaal niveau, wat het nodig maakt dat de overheid ingrijpt om de economie in de richting van het optimale evenwicht van volledige werkgelegenheid te duwen. Maar het geloof dat economieën automatisch naar equilibrium tenderen wordt gedeeld.

Equilibrium geloof is gebaseerd op de veronderstelling dat uiteindelijk, ongeacht de problemen in een economie, het evenwicht tussen vraag en aanbod zal worden hersteld door middel van het prijsmechanisme. Marktfetisjisme en equilibrium geloof leiden verder tot de misvatting dat marktwerking zal leiden tot de juiste balans tussen het aanbod van en de vraag naar geld, in hoeveelheden in lijn met het aanbod van en de vraag naar goederen en diensten. Geldschepping door particuliere banken, onderworpen aan marktwerking en daarom, geleid door de onzichtbare hand van de markt, wordt verondersteld vanzelf te leiden tot een geldhoeveelheid die optimaal in balans is met de vraag naar en het aanbod van goederen en diensten. Nogmaals, er is verschil van mening over de rol van de overheid. Linkse economen geloven dat markten niet altijd perfect werken waardoor ingrijpen gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld door centrale banken de kredietverlening te laten bevorderen door het verlagen van de rente, of te laten temperen door een renteverhoging. Maar progressieve en conservatieve economen zijn het erover eens dat particuliere bancaire kredietverlening de enige manier is om op een verantwoordelijke manier geld in de economie te pompen, omdat alleen op die manier de markt voor equilibrium kan zorgen.

De bovenstaande drie veronderstellingen - dat rijkdom alleen wordt gecreëerd in markten, dat privaat efficiënter is dan publiek, en dat geldcreatie door particuliere banken de enige manier is om de geldhoeveelheid in lijn te houden met het aanbod van en de vraag naar goederen en diensten - bepalen het economische en financiële beleid en daarmee, de manier waarop de maatschappij belangrijke maatschappelijke problemen al dan niet aanpakt. De vraag is dus: zijn deze aannames juist?

Welvaartsschepping

Laten we beginnen met de aanname dat rijkdom alleen wordt gecreëerd door de private sector. Dat overheden en publieke diensten geen goederen en diensten voor de markt produceren betekent niet dat wat zij produceren geen economische waarde heeft. Het merendeel van de publieke goederen die door de staat geproduceerd worden zijn van grote waarde, zowel omdat ze het welzijn van de burgers bevorderen als omdat ze het voor de private sector mogelijk maken om welvaart te creëren. De waarde van deze bijdrage is moeilijk uit te drukken in monetaire termen. Wat is de waarde in geld van een goed rechtssysteem, veiligheid op straat, een goed opgeleide bevolking, sociale zekerheid, een goed functionerend zorgstelsel, het behoud van de natuurlijke ecosystemen, of de nationale veiligheid? Het probleem bij het bepalen van de waarde van deze "niet-marktgoederen" is dat ze niet onderworpen zijn aan het proces van prijsvorming zoals dat plaats vindt in markten. Naar goed gebruik in de standaard economie wordt hetgeen niet kan worden gemeten genegeerd. Vandaar dat de rijkdom die direct of indirect ontstaat ​​door middel van publieke goederen en diensten niet wordt verwerkt in economische grootheden als het bruto binnenlands product of het nationaal inkomen en daarmee, bij de bepaling van welvaart. Maar het feit dat economen een probleem hebben bij het bepalen van de waarde van een goed of dienst betekent niet dat het geen waarde heeft, zoals impliciet wordt aangenomen als wordt aangegeven dat alleen de private sector rijkdom schept.

Privaat vs. publiek

De tweede veronderstelling, dat de privaat efficiënter is dan de publiek, berust op twee ernstige misvattingen. De eerste is dat economen aannemen dat de onzichtbare hand van de markt private ondernemingen er altijd toe zal brengen om op de meest efficiënte manier aan de vraag te voldoen. Echter, private ondernemingen zijn niet zozeer geïnteresseerd in het voldoen aan de vraag als in het maximaliseren van de winst. Economen zullen argumenteren dat dit goed is, want het maximaliseren van de winst betekent het scheppen van welvaart, en het creëren van rijkdom is goed voor de samenleving als geheel. Wat niet onderkend wordt is dat voor private, winstgedreven producenten economische efficiëntie - de allocatie van middelen op zodanige wijze dat winst gemaximaliseerd wordt - niet hetzelfde is als, en in strijd kan zijn met, wat we het best maatschappelijke efficiëntie kunnen noemen: de optimale toewijzing van middelen voor het bereiken van publieke doelen.

Standaard economie maakt geen onderscheid tussen economische en maatschappelijke efficiëntie: marktfetisjisme en equilibriumgeloof leiden tot de aanname dat concurrentie op de markt automatisch zal leiden tot het best mogelijke product voor de laagst mogelijke prijs. De realiteit is anders. Particuliere zorgaanbieders, bijvoorbeeld, zijn in hun streven naar winst geneigd om duurdere behandelingen voor patiënten voor te schrijven, omdat zo’n behandeling winstgevender is dan een goedkoper alternatief. In plaats van minder invasieve, goedkopere zorg zullen private zorgverleners vanuit economisch oogpunt dus geneigd zijn te kiezen voor duurdere en daarom winstgevender procedures. Ook farmaceutische bedrijven doen er alles aan om het gebruik van goedkope generieke geneesmiddelen te beperken en het gebruik van de eigen veel duurdere merk medicijnen te bevorderen. En dan hebben we het nog niet eens over oplichting, zoals gevallen waarin leveranciers rekeningen indienen voor behandeling die nooit gegeven is. Dit alles is uitstekend voor de winst en dus economisch gezien zeer efficiënt, maar disfunctioneel vanuit het oogpunt van maatschappelijke efficiëntie. Zulke praktijken voldoen niet aan de maatschappelijke vraag terwijl ze schaarse publieke middelen opslokken; rijkdom wordt gecreëerd voor weinigen ten koste van velen.

Voorwaarden voor marktwerking

Veel economen lijken blind te zijn voor het feit dat hun eigen equilibrium theorie redenen geeft om vraagtekens te zetten bij de veronderstelling dat privaat beter, want efficiënter is dan publiek. De economische theorie leert dat voor een adequate werking van de onzichtbare hand van de markt aan drie voorwaarden moet worden voldaan. Die voorwaarden zijn gerelateerd aan de al genoemde vooronderstellingen van het equilibrium model. De eerste is dat marktpartijen rationeel economisch moeten handelen: consumenten streven naar maximaal nut, producenten naar maximale winst. De eendimensionale mens die zulk gedrag vertoont heet de Rationele Economische Mens, of Homo Economicus. De tweede voorwaarde is dat alle economische actoren volledige geïnformeerd moeten zijn en een perfect vooruitziende blik hebben. De derde vooronderstelling en daarmee, voorwaarde voor goede marktwerking, ofwel optimale efficiëntie in de allocatie van middelen voor het voldoen aan de vraag, is dat markten perfect concurrerend zijn: geen enkele producent of consument, of groep van consumenten of producenten, kan de prijzen beïnvloeden.

In de realiteit wordt nergens aan deze voorwaarden voldaan. De Rationele Economische Mens is een fictie: geen mens wordt uitsluitend gedreven door nutsmaximalisatie en winstmaximalisatie (overigens heeft onderzoek aangetoond dat ouderejaars economiestudenten, en men mag aannemen economen, nog het dichtst bij dit ideaalbeeld in de buurt komen). Menselijke besluitvorming wordt, gelukkig, ook bepaald door sociale, culturele, psychologische en biologische factoren. Volledige informatie en een perfect vooruitziende blik zijn een nog grotere illusie: zelfs de beste econoom, laat staan ​​Jan Modaal, heeft geen idee van wat er allemaal gaande is in wat is uitgegroeid tot een bijna oneindig complexe wereldmarkt. En nog veel minder zijn economische actoren in staat de economische toekomst te voorspellen. Wat betreft volledige concurrentie: voor een beperkt aantal producten komen markten in de buurt (bijvoorbeeld consumenten electronica), voor de meeste niet.

Veel economen erkennen dat de aannames van het equilibrium model niet opgaan. Desondanks blijven ze, als mantra’s, de economische beleidsaanbevelingen herhalen die uit het model en haar aannames voortvloeien. Zo blijft men vasthouden aan de idee dat privaat efficiënter is dan publiek, ook in situaties waarin het de consument aan kennis ontbreekt over de geleverde producten en diensten en de concurrentie minimaal is. Een korte analyse, voortbouwend op het al eerder genoemde voorbeeld van de gezondheidszorg, leert dat dit idee dwaasheid is. Van de rijke landen heeft de VS het systeem met de grootste rol voor de private sector. Het is ook het duurste systeem, dat in 2006 rond de 16% van het bruto nationaal product opslokte*. Andere rijke landen bleven ruim onder de 10%, met een gemiddelde van 7,4%. Maar het Amerikaanse systeem deed het slecht op een aantal variabelen die zeer relevant zijn voor de openbare gezondheidszorg, zoals sterftecijfers. Ook had op het moment van de vergelijking meer dan 16% van de bevolking, bijna 50 miljoen mensen, geen ziektekostenverzekering, waardoor men geen of slechts een minimale toegang tot gezondheidszorg had. Daarentegen hadden alle andere rijke landen universele dekking. Kortom: met hoge kosten en slechte prestaties wat betreft publieke doelen als een lage sterfte en universele dekking doet de Amerikaanse gezondheidszorg het slecht: andere systemen, met een grotere rol voor de publieke sector, doen het beter. Privaat is dus minder efficiënt dan publiek. Het Amerikaanse systeem is misschien wel economisch efficiënter, in de zin van het genereren van winst voor particuliere dienstverleners. Echter, deze winst komt grotendeels ten goede aan de leveranciers, ten koste van de maatschappelijke doelstelling van de best mogelijke zorg voor de laagst mogelijke prijs.

Economie en geld

Tunnelvisie, dogma, en marktfetisjisme weerhouden de standaard economie ervan met oplossingen te komen voor maatschappelijke problemen, zoals het verstrekken van adequate gezondheidszorg tegen redelijke kosten. Blind vertrouwen in markten leidt tot one size fits all oplossingen: laat het over aan de markt. Alsof dat niet erg genoeg is werpt het economische dogma een nog grotere hindernis op voor het effectief aanpakken van maatschappelijke uitdagingen en problemen. Die hindernis komt voort uit de invloed van markt fetisjisme en equilibriumgeloof op het monetair beleid: de aanname dat geldschepping door particuliere banken de enige manier manier is om te zorgen dat de geldhoeveelheid in lijn blijft met de vraag en het aanbod van goederen en diensten.

Volgens de belangrijkste monetaire theorie van de standaard economie, de geldhoeveelheidstheorie (quantity theory of money), leidt de onzichtbare hand van de markt tot een optimaal evenwicht tussen de hoeveelheid geld en het aanbod van en de vraag naar goederen en diensten. En zoals met de meeste aannames gebaseerd op equilibriumgeloof is er weinig om deze aanname te onderbouwen, en blijft zij niet overeind bij nadere analyse. Zo werd in de jaren 90 van de vorige eeuw en het eerste decennium van deze eeuw veel meer geld gecreëerd dan gerechtvaardigd was door het aanbod van en de vraag naar goederen en diensten. Dit zou, volgens de monetaire theorie, tot enorme inflatie geleid moeten hebben. Dat gebeurde niet, deels omdat de mondiale economie in staat was de productiecapaciteit snel te verhogen door de ontwikkeling van potentiële productiecapaciteit - waarover straks meer. Die ontwikkeling vond plaats door de combinatie van de geavanceerde technologie van rijke landen met de overvloed aan goedkope arbeidskrachten in arme landen, vooral China. Ook is inflatie niet opgetreden omdat een groot deel van het nieuw gecreëerde geld werd gebruikt voor speculatie, onder meer door de nieuwe financiële producten, zoals credit swaps, die tot de crisis van 2007 en 2008 zouden leiden. De creatie van dit geld leidde dus niet tot een zodanige toename in de vraag naar goederen en diensten dat producenten daar niet aan konden voldoen, wat waarschijnlijk tot inflatie zou hebben geleid.

Blindheid

Equilibrium theorie en daarmee de standaard economie houdt geen rekening met fenomenen als potentiële productiecapaciteit, noch met het bestaan ​​van een financiële economie waarin geld wordt gebruikt voor speculatie in plaats van de productie en consumptie van goederen en diensten. Potentiële productiecapaciteit beïnvloedt de consumptie, productie of prijzen niet, heeft geen marktwaarde en wordt daarom genegeerd. Aangezien in een markteconomie een optimaal gebruik van middelen wordt verondersteld is het hele concept van potentiële productiecapaciteit de standaard economie vreemd. Voor een niet-economische waarnemer lijkt het voor de hand liggen dat, gezien het enorme aantal geheel of gedeeltelijk werklozen in vooral arme landen en de beschikbaarheid van steeds verder evoluerende technologie, het mondiale productiepotentieel veel hoger zou moeten zijn dan de huidige productiecapaciteit, die enkel bepaald wordt door de koopkrachtige vraag. Maar de tunnelvisie van de standaard economie, veroorzaakt door het equilibrium geloof, laat geen ruimte voor een dergelijk inzicht.

Ook het bestaan ​​van een financiële of speculatieve economie ligt buiten het gezichtsveld van de standaard economie. Er wordt aangenomen dat geld wordt gebruikt voor consumptie, sparen of investeren - niet voor het produceren van meer geld door speculatie. Macro-economen zijn niet eens in staat financiële intermediairs zoals banken in hun modellen te verwerken - één van de redenen waarom economen de crisis van 2007 niet aan zagen komen[ii].

Onbalans: de groeiende kloof

Martkfetishisme en equilibriumgeloof maken ook dat economen fundamentele en groeiende onevenwichtigheden in nationale economieën en de mondiale economie niet onderkennen. Daardoor ontgaat hen dat de huidige economische crisis niet alleen een kwestie is van onverantwoordelijke kredietverlening door banken en overmatige kredietname door consumenten en overheden. De basisaanname van het equilibrium geloof, dat vrije markten er voor zorgen dat equilibrium vanzelf ontstaat op een niveau waarin alle productiefactoren optimaal worden gebruikt, maakt economen blind voor het makkelijk waar te nemen en te beredeneren verschijnsel dat er een groeiende kloof bestaat tussen potentiële productiecapaciteit en reële vraag: tussen enerzijds wat de maatschappij aan goederen en diensten zou kunnen produceren en anderzijds, wat die maatschappij kan aanschaffen door vraag die gedekt is door inkomen en bezit. De potentiële productiecapaciteit - of productieve capaciteit - groeit snel, het gevolg van een samenhangend proces van technologische ontwikkeling en groeiende efficiëntie. Dit proces wordt versterkt door de steeds heviger concurrentie in steeds opener markten. De vraag blijft daarbij achter doordat diezelfde concurrentie leidt tot stagnatie van de inkomens van de lage en middeninkomensgroepen in de rijke landen. Deze stagnatie wordt onvoldoende gecompenseerd wordt door de stijging van de hoogste inkomens - waarvan een groot deel de speculatieve economie in verdwijnt en dus niet vertaald wordt in vraag - en de groeiende vraag van consumenten in opkomende economieën zoals China. En ook de vraag naar goederen en diensten door de staat stagneert, vooral door de enorme tekorten die ontstaan zijn bij het bestrijden van de gevolgen van de crisis. Maar ook daarvóór nam de vraag naar goederen en diensten door de staat slechts beperkt toe - onder meer doordat op aandrang van economen belastingen steeds verder verlaagd werden.

Dit proces van een een groeiende kloof tussen productieve capaciteit en koopkrachtige vraag is al sinds de zeventiger jaren van de vorige eeuw aan de gang. De kloof is tot 2007 deels gedicht door ten eerste, mensen meer te laten werken, onder meer door de grootschalige intrede van vrouwen in het arbeidsproces. De rek is er echter grotendeels uit: zeker in landen als de VS was de arbeidsparticipatie kort vóor de crisis al zo hoog dat verdere groei nauwelijks meer mogelijk was. De tweede manier waarop de kloof is gedicht is door lenen. De afgelopen twintig jaar hebben consumenten zich zwaar in de schulden gestoken, via credit cards en andere vormen van consumentenkrediet, door lenen tegen overgewaardeerde aandelenportefeuilles (de dotcom bubble), en door lenen tegen overgewaardeerd onroerend goed: de eigen woning. Het gevolg is dat mensen meer schuld op zich hebben genomen dan men kan aflossen zonder een drastische krimp in de uitgaven. En nu, met als vliegwiel de kredietcrisis, is de rekening gepresenteerd.

Zoals gezegd onderkennen economen de groeiende kloof tussen productieve capaciteit en koopkrachtige vraag niet. Rechtse, neoklassieke economen zien haar helemaal niet; linkse, Keynesiaanse economen zien wel een tijdelijke kloof tijdens een economische neergang, maar herkennen de kloof niet als een structureel verschijnsel. De markt, eventueel met wat hulp van de overheid, zo wordt aangenomen, zal orde op zaken stellen en de economie terugbrengen naar die gelukzalige toestand van evenwicht waarin alle productiemiddelen, met inbegrip van arbeid, op de meest efficiënte wijze worden gebruikt. Doordat men de groeiende kloof niet ziet bevelen economen beleid aan dat contraproductief werkt. Bezuinigingen bij de overheid om de overheidsschuld terug te brengen verminderen de vraag verder. Vrijhandel stimuleert de concurrentie en bevordert daarmee de productiviteit en dus de productieve capaciteit, maar drukt de lonen en dus de vraag. Een verdere groei van de kloof, door een achterblijvende vraag bij een doorgroeiende productieve capaciteit, zal leiden tot verdere werkloosheid, stagnatie van de lage en middeninkomens, en armoede, in plaats van tot het economische herstel waar de wereld zo naar uit ziet.

Geen oplossingen

De huidige economische wetenschap biedt ons geen uitweg uit de crisis en haar naweeën. Er is enkel de verwachting, of hoop, dat op de één of andere manier "de markt" ons uit de brand zal helpen: particulier ondernemerschap, slimme uitvinders en ondernemers, nieuwe producten, meer efficiëntie, hogere winsten en inkomens, meer groei. Deze hoop is ten dele gebaseerd op de economische groei en creatie van welvaart van de laatste 30 jaar. Wat onvoldoende wordt onderkend is dat ondanks die groei en welvaartscreatie de lage en middeninkomens stagneerden - en dat zal, in een steeds concurrerender wereldeconomie, ook het geval blijven. Daarmee zal de vraag achterblijven, en de kloof met de productieve capaciteit verder toenemen.

Voor economisch herstel moet de vraag worden vergroot - van consumenten, van de overheid, of van beide. Maar zonder een toename van de lage en midden inkomens of van de inkomsten van de overheid is die hoop ijdel. Linkse economen pleiten voor grootschalige overheidsinvesteringen, die weliswaar de overheidsschuld nog verder zullen doen oplopen maar waarvan men een zodanige stimulans verwacht dat de private sector weer als locomotief zal gaan fungeren om de economie verder aan te trekken. Het is echter onwaarschijnlijk dat dit zal gebeuren als de vraag van consumenten blijft stagneren - een onvermijdelijk gevolg van het niet of nauwelijks stijgen van de besteedbare inkomens van het overgrote deel van de bevolking. Als deze strategie inderdaad faalt zal de toegenomen overheidsschuld op de wat langere duur tot nog draconischer bezuinigingen leiden, wat de economie verder in het slop zal brengen.

Rechtse economen verwachten, of hopen, dat zonder die overheidsinvesteringen de economie weer aan zal trekken doordat op de één of andere wijze het bedrijfsleven en consumenten de economische draad weer oppakken, het vertrouwen terugkeert, en er weer geïnvesteerd en geconsumeerd wordt. Maar ook hier geldt dat de stagnatie van inkomens roet in het eten gooit.

Het economische midden volgt een tussenweg: men streeft naar economische stimulering zonder de overheidsschulden veel verder op te laten lopen. Het resultaat is beperkt: zulke relatief kleinschalige stimulering zet onvoldoende zoden aan de dijk. Die les had geleerd kunnen worden uit de jaren 30: ook de stimuleringsprogramma’s uit die tijd, alhoewel belangrijk voor de direct betrokkenen, maakten geen einde aan de depressie. Slechts de enorme vraag gegenereerd door de Tweede Wereld Oorlog bracht verlossing.

Wat vraag betreft zijn consumenten en overheden communicerende vaten. De aanzienlijke belastingverlaging die nodig zou zijn om de vraag van consumenten significant te vergroten zou leiden tot een afname van de vraag van de overheid - zowel direct als op de iets langere duur, door de noodzaak tot verdere bezuinigingen. Vergroten van de overheidsuitgaven zou óf de overheidsschuld verder doen toenemen óf, door een (gedeeltelijke) financiering door belastingverhogingen, de vraag bij consumenten doen verminderen. Vraag scheppen door de consument te stimuleren nog meer te lenen, zoals nu nog steeds gebeurt, is ook geen of maar een tijdelijke oplossing. Voor consumenten geldt, net als voor de overheid, dat schulden op een bepaald moment afbetaald moeten worden. Bij stagnerende of zelfs teruglopende inkomens en vermogens, gepaard aan steeds hogere kosten voor basisvoorzieningen als onderwijs en gezondheidszorg, zal dat de vraag verder drukken. Daar bedrijven, direct of indirect, altijd voor consumenten of de overheid produceren is ook uit die hoek wat vraag betreft geen redding te verwachten.

De huidige economie biedt dus geen uitweg uit de economische crisis, en slaagt er al helemaal niet in om aan te geven hoe de maatschappij haar potentiële productiecapaciteit kan ontwikkelen en inzetten voor het oplossen van de grootste niet-economische uitdagingen van de maatschappij: de omschakeling naar een duurzame economie en de oplossing van het armoedeprobleem. Er zijn oplossingen voor deze problemen, maar er is geen geld, zo wordt ons impliciet of expliciet voorgehouden.

Geldcreatie en economisch dogma

Wat dan wel? De oplossing is eenvoudig, maar druist wel in tegen één van de meest fundamentele dogma’s van de economische wetenschap. Het antwoord is geldcreatie, waarbij het gecreëerde geld door centrale banken direct aan de overheid beschikbaar wordt gesteld voor investeringen in nuttige zaken als de omschakeling naar een groene economie (door onder meer energiebesparing en de omschakeling naar duurzame energiebronnen), sociale woningbouw, (groene) infrastructuur, beter onderwijs, en een betere gezondheidszorg. In plaats van particuliere banken het exclusieve voorrecht te geven op geldcreatie (door hen toe te staan meer uit te lenen dan men in kas heeft) en het injecteren van dat geld in de economie (door middel van leningen aan producenten, consumenten en overheden) zouden centrale banken het mandaat moeten krijgen om geld te creëren dat direct aan overheden beschikbaar wordt gesteld voor duurzame investeringen. Zo’n vorm van geldcreatie zou een antwoord zijn op zowel de huidige economische problemen van stagnerende vraag en begrotingstekorten als het huidige onvermogen van de samenleving haar milieu-en sociale problemen effectief aan te pakken. En het is goedkoop: geld kan naar believen gemaakt worden, enkele handelingen op de juiste computers zijn daarvoor voldoende.

Waarom doen we dit niet? Het antwoord: omdat economen ons vertellen dat we daarmee oncontroleerbare inflatie zullen veroorzaken en zo het financiële systeem en daarmee de hele economie ineen zullen doen storten. En daarmee komen we op het meest fundamentele obstakel voor niet alleen het oplossen van de huidige crisis, maar voor de ontwikkeling van de maatschappij in het algemeen: het economisch dogma.

Marktfetisjisme en equilibrium geloof leiden economen tot de overtuiging dat geldcreatie door en voor de overheid onvermijdelijk zal leiden tot inflatie. Meer geld, tegen een gelijkblijvende hoeveelheid goederen en diensten, zo is de op het equilibrium geloof en daaruit voortvloeiende geldhoeveelheidstheorie gebaseerde redenering, vermindert de waarde van het geld. Dit is echter allerminst de wetmatigheid die economen er van maken. Als geld ontdaan wordt van de magische eigenschappen die voortvloeien uit equilibriumgeloof en marktfetisjisme blijft slechts het feit dat geld enkel iets is waarvan wordt aangenomen dat het een bepaalde waarde vertegenwoordigt, een waarde die berust op een stilzwijgende afspraak het te accepteren als betaalmiddel. De waarde van geld is dus enkel gebaseerd op het vertrouwen dat mensen in die waarde hebben, niet in de absolute hoeveelheid.

Aangezien vandaag de dag het meeste geld niet eens fysiek bestaat ​​- slechts een paar procent bestaat uit biljetten en munten, de rest bestaat alleen in de geheugens van computers - kunnen we er zo veel van maken als we nodig hebben. Geld is het smeermiddel van onze economische motor, en de enige rationele handelwijze is zoveel van dat middel toe te voegen als nodig is om die motor soepel te laten lopen - ofwel, voor een goede werking van de economie en ook, in samenhang met ander beleid, als nodig is voor het bereiken van maatschappelijke doelen. Vanuit dit oogpunt is het delegeren naar private banken van ten eerste, het privilege van geldcreatie, en ten tweede, de taak van het injecteren van dat geld in de economie, niet alleen omslachtig, maar ook disfunctioneel. Tijdens economische pieken bevordert het onverantwoord lenen en uitlenen, speculatie, en zichzelf versterkende hausses die vroeg of laat onvermijdelijk eindigen in een crisis. Daarna, in een economisch dal, zijn particuliere banken terughoudend in het lenen aan producenten en consumenten in de reële economie van de productie en consumptie van goederen en diensten, en bestendigen zo de economische neergang. Bovendien worden bij gebrek aan kansen in de reële economie grote hoeveelheden geld gekanaliseerd naar de speculatieve economie. Dat geldt ook voor althans een deel van het geld dat gecreëerd wordt door centrale banken (door middel van quantitative easing) en dat wordt doorgesluisd naar private banken met het doel de reële economie te stimuleren.

Het is dwaasheid om het exclusieve recht van geldcreatie en infusie in de economie te verlenen aan private banken, waarvan het beleid bepaald wordt door economische actoren die, in een onvoldoende concurrerende markt, slechts uit zijn op winstmaximalisatie, ook als dat ten koste gaat van de samenleving. In een slecht functionerende markt leidt geldcreatie door private actoren, zo blijkt ook hier weer, tot een hoge efficiëntie wat betreft het maken van winst, maar tot inefficiëntie in het bereiken van maatschappelijke doelen.

Oplossingen

Het opzij zetten van de op equilibrium geloof gebaseerde economische wetten over geld opent dus de mogelijkheid tot geldcreatie door centrale banken voor investeringen in het algemeen belang. Onafhankelijke centrale banken kunnen er voor zorgen dat dit gebeurt op zodanige wijze dat het vertrouwen in de waarde van het geld behouden blijft, en dat er niet zoveel geld gecreëerd wordt dat de daarmee gegenereerde vraag de productiecapaciteit overstijgt. Ook zullen in een grenzen overschrijdende wereldeconomie de centrale banken zulke acties goed moeten coördineren. Deze vorm van geldcreatie door centrale banken voor overheden is de enige manier om ten eerste, de kloof tussen productieve capaciteit en vraag te dichten; ten tweede, die productieve capaciteit aan te wenden voor het algemeen belang, en ten derde, de huidige crisis op te lossen. Het is ook de enige manier om de omschakeling naar een duurzame economie en een effectieve bestrijding van werkloosheid en armoede, in zowel arme als rijke landen, mogelijk te maken. Uiteraard is daar meer voor nodig dan geld; echter geld zou, als enige hulpbron die niet aan fysieke beperkingen onderhevig is, nooit de beperkende factor mogen zijn die het nu is.

Geldcreatie door centrale banken voor direct gebruik door de Staat is dus de rationele oplossing voor onze huidige economische, ecologische en sociale problemen. Economisch geloof en dogma weerhouden ons er echter van zo’n nieuwe weg in te slaan. Alvorens deze bewandeld kan worden is het daarom nodig de huidige economische wetenschap ter discussie te stellen. Het economendom moet worden aangespoord hun huidige geloof ter discussie te stellen en hun wetenschap opnieuw op te bouwen, op een steviger, wetenschappelijke, in de realiteit gewortelde basis. We hebben een nieuwe economische wetenschap nodig: een wetenschap die ons begrip vergroot over economische besluitvorming en de invloed daarvan op zowel micro and macroniveau, een sociale wetenschap gebaseerd op de realiteit in plaats van op geloof en aannames die weinig met de werkelijkheid van doen hebben. De toegepaste vorm van deze nieuwe economische wetenschap zal ons de instrumenten moeten verschaffen om te bepalen hoe we onze productieve capaciteit zo efficiënt mogelijk kunnen ontwikkelen en inzetten om de huidige maatschappelijke problemen zo snel en effectief mogelijk op te lossen, en hoeveel geld daarvoor gecreëerd mag worden zonder inflatie te veroorzaken.

Zolang deze omschakeling niet plaats vindt zullen we noch de crisis, noch onze andere maatschappelijke problemen effectief en op de benodigde schaal aan kunnen pakken. Onze morele plicht, tegenover huidige en vooral ook toekomstige generaties, is daarom te doen wat in ons vermogen ligt om economen, politici, journalisten en andere opinieleiders over te halen het debat over de noodzaak tot een nieuwe economische wetenschap en een andere benadering van geld te openen. Degenen die zich betrokken voelen bij de menselijke ellende veroorzaakt door de huidige en verwachte economische, sociale en milieuproblemen, en die zich zorgen maken om de nog grotere ellende die deze problemen voor toekomstige generaties zullen veroorzaken, kunnen die betrokkenheid uiten door het aandringen op een discussie over nieuw beleid: beleid dat niet gehinderd wordt door de economische en financiële beperkingen opgelegd door economisch dogma’s.*

www.civismundi.nl

No Rights Reserved (CC0 1.0)
5
  1. crimson-mode-1626@crimson-mode-1626
    #142551
    Wat zichzelf economische wetenschap noemt heeft drie fundamentele tekortkomingen. De eerste is een foutieve interpretatie van de werkelijkheid. De tweede is een slechte methodologie. De derde is een gebrekkige keuze en afbakening van het onderwerp van onderzoek, of beter gezegd, een falen in het onderkennen van de beperkingen en vooroordelen die het gevolg zijn van die keuze.
  2. broken-glade-3440@broken-glade-3440
    #142556
    Het economisch systeem is een instabiel systeem dat sowieso tot crisissen leidt. Je kunt een economische crisis zo oplossen als je wilt, kwestie van schulden wegstrepen of schulden/bezittingen opkopen: QE, wat eenzelfde effect heeft.

    Als het economisch systeem stabiel zou zijn (zodat een autoriteit niet meer hoeft in te grijpen) dan hebben de priesters (de economen) en de bisschoppen/ cardinalen (de bankiers) van de economische religie geen werk/macht meer.
  3. cool-salad-0046@cool-salad-0046
    #142576
    Economie is een sociale wetenschap en geen wiskundige wetenschap.

    Dat is de belangrijkste reden dat alle economische systemen zo waardeloos functioneren; de fundamentele aannames zijn gewoon fout. En de reformatie van het dogmatische economische denken lijkt nu te beginnen.


    Twee boektips.

    "Debunking Economics" van Steve Keen sabelt de meeste grondaannames van ons economische denken genadeloos neer.

    En "Debt the first 5000 years" van David Graeber geeft een goed inzicht in hoe markten altijd gemaakt worden en dat de economie van de mens niet gebaseerd is op geld, maar op sociaal gedrag.
  4. broken-glade-3440@broken-glade-3440
    #142579
    @ tayelrand

    oke bedankt voor de tips Steve Keen ken ik nog niet David Graeber lijkt me interessant staat al een tijdje op mijn lijst houdt wel in je achterhoofd dat die Graeber een hoogleraar antropologie is met dus mogelijk een dubbele (communistische) agenda...
  5. shiny-limit-4404@shiny-limit-4404
    #142660
    ‘If all economists were laid end to end they would not reach a solution’ (Bernard Shaw)
    ‘An economist is someone who knows the price of everything and the value of nothing’ (opmerking van Oscar Wilde)

    De economen lijken soms totaal wereldvreemd en verwaand en negeren ook meestal de prangende ecologie- en milieuproblemen en verhullen zich in ingewikkelde theorieën en modellen.

    Je hoort ze bijna nooit over de essentie: de ‘low-cost’ ten allen prijze (zie lage-loon landen) en de wet van de sterkste in de strijd op leven en dood voor de energie (olie, gas enz), mineralen, grondstoffen enz als hoofdmotief van de beruchte kolonisaties van destijds en de verkapte neo-kolonisaties van nu en de permanente oorlogen stimulerende graaieconomieën.
    Ook de zeg maar alles vernietigende globalisatie of mondialisatie en de onstabiele bevolkinggroei wereldwijd komt niet genoeg aan bod.

    Dat er zoiets bestaat als linkse en rechtse economen demonstreert perfect dat economie maar een soort pseudo wetenschap’ à la carte ’ zoals ook andere ±valse wetenschappen en ze wordt aangepast volgens de klant (= regime van dienst).

    Ik vind de gilden-economie uit de middeleeuwen nog een van de beste economische systemen: lokaal, kleinschalig en perfect inspelend op de noden van de inwoners van hun gemeenschappen in de steden van toen.

    Eigenlijk hadden de meeste volkeren wereldwijd sinds de oudheid wel een min of meer redelijk goed functionerende stabiele economie maar de hebzucht heeft ±al die systemen vernietigd door oorlogen.

    ‘There is enough for everybody’s need, but not enough for anybody’s greed’ (Mahatma Ghandi)

    Concreet: de ‘bezetenheid’ voor het creëren gigantische shopping-centers alhier zo’n beetje overal met ±allemaal hetzelfde aanbod en dezelfde winkelketens erin vind ik niet echt dè oplossing, ze zouden mss beter de kleinhandel meer promoten, indien nog mogelijk, en al dat protserig gigantisme laten voor wat het is in essentie namelijk een verkwisting van kostbare energie en ditto grondstoffen en voedsel, maar mij niet gelaten hoor, ’t is maar een mening.