1. #beschermengel
  2. #december
  3. #duitsers
  4. #huwelijk
  5. #kinderen
  6. #maastricht
  7. #middenstand
  8. #priester
  9. #voogdij
  10. Artikelen

EEN WESP ALS BESCHERMENGEL

23 december 1940: Er werd op de deur van de tweede klas geklopt. Wij, de kinderen waren bezig met Nederlandse taal. Ou of au. Die vrouw is oud. De paus woont in Rome. De auto kon nauwelijks door de straat.
Taal dat vond ik het mooiste schoolvak. Daar had ik, al was ik een Limburgs jongetje, ondanks mijn dialect, totaal geen moeite mee, Maar rekenen? Wraaah! Dat haatte ik. Dan voelde ik een naar, draaiend gevoel van mijn “rekenspier” boven mijn rechteroor. Rekenen, dat goed voor lui, die rijk willen zijn, gierigaards, die alles willen hebben, geloofde ik.
Mijn buurjongen hield wel van rekenen, maar niet van taal. Ik keek bij hem af. En hij bij mij.
De juffrouw maande ons om rustig en stil te zijn. Maar dat scheen toen zij na een paar seconden met een priester en een jonge vrouw van de kinderbescherming, op de gang stond, voor dovemansoren bestemd te zijn.
Niet lang daarna opende zij de deur, wenkte en zei: “Mormolus, naar buiten komen.”
“Wat zou ik dan nou weer verkeerd hebben gedaan? Dacht ik. Maar terwijl er een hele reeks kinderzonden door mij heen flitsten, kwamen er geen verwijten: “Mormolus, je mag met ons mee. In een mooie auto en met de trein. Hoe vind je dat?” zei de priester.
Nou, dat leek mij geweldig.
“Je gaat naar een andere school. In Heel! Geef de juffrouw maar een hand.”
De juffrouw een hand geven? Dat had ik nog nooit gedaan. Ik hield niet van dat mens. Die ouwe taart. Heel anders dan de mooie, jonge schooljuffrouw van de eerste klas. Op wie ik smoorverliefd was. En die liefde ging niet over, zelfs niet toen zij een stinkende scheet in mijn gezicht afvuurde.
Maar juffrouw Castrop, die volgens mij gemene ouwe taart drukte mij tegen zich aan, gaf mij een natte zoen en zei heel vriendelijk “Ga maar mee lieverd.” Lieverd? Dat had zij nog nooit tegen mij of een ander kind gezegd. En de priester hoorde ik zeggen: “Bij de zusters in Heel is hij veilig. Want zijn moeder is een Jodin! Want die Duitsers- - -!
Toen de oorlog voorbij was kwam een schoenmaker tijdens de grote vakantie, in het gesticht op de speelplaats van de grote jongens, waar een non, als kind met haar kinderen, meedeed met touwtje springen, een leerjongen uitzoeken.
Zijn keus viel op mij. Maar die middenstandskrent, wilde per se, dat ik eerst pekdraad leerde maken, bij de schoenmaker van het gesticht. Zo gezegd, zo gedaan. De zuster van mijn groep, wilde mij na een paar dagen niet zomaar met die man meegeven Zij ging met mij en andere jongens van mijn groep, eerst eens kijken wat zij voor vlees in kuip had in dorp aan de Maas. En zelf, wilde dat ook wel weten.
Een week of twee eerder had bij het verboden zwemmen in de beek, onder toezicht van de zuster een wesp mij in mijn linkeroog gestoken. Daardoor knipperde ik heel erg met mijn ogen. En daar sneed ik rare gezichtenbij. Het zou mijn leven een andere wending geven.
Die mensen hadden twee kleine kinderen. Die stonden heel gemeen, terwijl zij naar maar keken, zich in hoek van de kamer te verkneuteren en deden pesterig mij na van: knip knap, knip knap. Dat zou naar ik meende, voor mij, door die rotblagen, narigheid kunnen geven.
Ik wilde niet meer naar die schoenmaker toe.”Waarom niet?” wilde de groepsnon weten. Maar dat vertelde ik haar niet. Zij smeerde daarna de schoenmaker het watje: “Duts” aan, die niet had geleerd hoe je pekdraad moet maken. En de arme Duts, moest steeds weer horen; “Ik had toch een hele andere leerjongen besteld!”
Ik ging een paar weken later naar een ander internaat. Dat was eigenlijk een strafgesticht. Met voogdij- en weeskinderen tussen gestrafte boefjes, die daar, vaak tot ze meerderjarig waren voor de regering zaten. Kinderen als ik werden met hen over een kam geschoren.
Toen ik vijftien jaar was geworden, werd ik als “pleegkind” opgenomen in een Maastrichts gezin.Wel werken in de grot voor een gulden per week. Maar genoeg te eten? Ho maar! Ik kreeg soms wel eens een maaltje champignons, die toch niet geschikt waren voor de verkoop; of ik at stiekem van het oude brood dat bestemd was voor het schaap op de berg, waar ik voor moest zorgen. “Niet zelf opeten hoor!” En in de vuilnisbak van rijke mensen aan de voet van de Sint Pietersberg, vond ik ook wel eens iets eetbaars. Ik kreeg dus niet genoeg te eten en ik werd door ”mamma” vernederd en beledigd. En zij bezorgde mij een minderwaardigheidscomplex.
En “pappa”, die goeie sul, die ook vaak door haar als oud vuil werd behandeld moest of hij nou wilde of niet, elke middag een uur met haar naar bed. Over vrouwen wist hij niks goeds te vertellen. En hij waarschuwde mij uitgebreid voor die wezens. Maar bij mij was het nog lang niet als bij hem: “van voren slap en van achteren stijf!” Integendeel.
Jaren later, toen ik al een poos was getrouwd en kinderen had, werkte Duts, bij Mister Minit, waar hij schoenen repareerde en ik leerde ook zijn vrouw kennen. Zij leek uiterlijk sprekend op die heks in Maastricht, En tegenover Duts, die eigenlijk Gerard heette, had zij de zelfde nare streken, Zij vernederde hem tot op het bot. Hij had haar leren kennen bij de schoenmaker. Het was een van zijn nare kinderen. In het begin: peis en vree en eeuwige liefde, maar na een paar jaar huwelijk, brak voor Gerard de hel los.
Achteraf denk ik: “Had die wesp mij niet gestoken, dan zou Ik haar wellicht zijn tegengekomen. Dan had ik nooit zo’n prettig leven gehad als ik tot nu toe had.” Want geloof maar: zij zou mij de zeik lauw hebben gemaakt. Die wesp was misschien wel een engel geweest. Gestuurd om voor mij, op termijn het leven te kunnen veraangenamen.

Haras.
some rights reserved

Some Rights Reserved (CC BY-SA 4.0)
2
  1. crimson-mud-7161@crimson-mud-7161
    #133624
    Iets teveel herkenbare punten, Haras, maar ik denk dat je een schat bent ♥
  2. Gera, pas je op met die hormonenspuit? Niet teveel tegelijk!