Slow motion bankrun in Europa kan europroblematiek op de spits drijven
De ‘run on banks’ in de eurozone is al een hele tijd aan de gang, maar toonde vorige week tekenen van versnelling. Is het tijd voor beleidsmakers om in te grijpen?, vraagt Gavyn Davies zich af op de Financial Times.
Een bankrun ontstaat wanneer bankklanten massaal en gelijktijdig hun deposito’s gaan opeisen omdat het vertrouwen in hun bank daalt. In een fractioneel reservesysteem (waarin banken slechts een klein aandeel van de hen toevertrouwde deposito’s in reserve houden, terwijl ze de rest uitlenen aan derden) bestaat dan het risico dat niet kan worden voldaan aan de vraag, wat de paniek nog vergroot en de bankrun intensifiëert.
Bankruns zijn een onderwerp van angst en fascinering, niet in het minst omwille van de belangrijke rol die ze speelden in de eerste fase van de Grote Depressie.
De klassieke analyse van die depressie werd in 1963 neergepend door Milton Friedman en Anna Schwartz. De schuld werd in de schoenen van de Federal Reserve (de Amerikaanse centrale bank) geschoven omdat die gefaald had om genoeg liquiditeit te voorzien opdat de banken de paniek zouden kunnen overleven.
In 2002 gaf Ben Bernanke, de huidige voorzitter van de Fed, in een speech ter ere van de negentigste verjaardag van Friedman toe: ‘You’re right, we did it. We’re very sorry. But thanks to you, we won’t do it again.’ Bankklanten zouden zich geen zorgen meer moeten maken over enig gebrek aan liquiditeit omdat de centrale bank de functie van ‘lender of last resort’ op zich zou nemen.
Maar wat met de slow-motion bank run die we nu meemaken in de periferie van de eurozone? Het dalende vertrouwen in de gezondheid van deze banken leidt al meer dan een jaar tot dalende reserves. Klanten halen uit rationeel zelfbelang hun geld bij probleembanken vandaan en verplaatsen het naar ‘veiliger’ oorden, zoals Duitsland. Sinds 2010 zijn de deposito’s in Griekse banken al met een derde gedaald, zoals blijkt uit de TARGET2-balansen (grafiek).
De ECB heeft, in zoverre dat mogelijk is, in Europa de rol van ‘lender of last resort’ op zich genomen. Maar de eurozone is niet één land en dit heeft twee belangrijke gevolgen. Ten eerste bestaat er, naast het risico op bankfaillisementen, ook het risico op relatieve devaluatie van de deposito’s in het geval van het einde van de euro, wat een extra impuls geeft aan intra-Europese geldstromen en de zaak nog verder bemoeilijkt.
Ten tweede betekenen de herfinancieringsoperaties van de ECB dat Europa de risico’s van Griekse en andere falende banksystemen op zich neemt, die de privéklanten van die banken zelf niet willen dragen. In het geval van een ‘Grexit’ komen die verliezen dan op de Europese rekening te staan. De schaal van dit soort van kapitaalinjecties kan nog vergroten naarmate de bankruns aanhouden.
De Federal Reserve heeft het dus in veel opzichten ‘makkelijker’ dan de Europese Central Bank. De benarde situatie waarin de eurozone zich bevindt, kan uiteindelijk enkel worden opgelost als het vertrouwen in de integriteit van de eenheidsmunt terugkeert. Dit moet gebeuren voordat toenemende bankruns de zaak tot ontploffing brengen.