Perception Management 2
De Verlichtingsfilosoof David Hume begint zijn befaamde essay ‘Of The First Principles of Government’ met de constatering dat:
‘niets zo verbazingwekkend lijkt voor degenen die het menselijk handelen met een filosfisch oog beschouwen dan het gemak waarmee de velen geregeerd worden door de weinigen’ en ‘de impliciete onderwerping waarmee de mens zijn eigen opvattingen en hartstochten opgeeft voor die van zijn heersers.’
Hume concludeert tenslotte dat:
‘wanneer we een onderzoek instellen naar de wijze waarop dit wonder tot stand komt we zullen ontdekken dat aangezien Overmacht altijd aan de kant staat van degenen die geregeerd worden, de regenten niets anders hebben dan een opinie om hun macht op te baseren. Het is daarom slechts op opinie dat staatsbestuur is gebaseerd; en deze grondregel strekt zich uit tot zowel de meest despotische en meest militaire regeringen, als tot de meest vrije en meest populaire.’
http://www.constitution.org/dh/pringovt.htm
Vandaar het belang van de macht dat opiniemakers de voor de elite juiste versie van de werkelijkheid verspreiden onder het volk. In dit opzicht vervult de commerciele pers dezelfde functie als de clerus tot het begin van de moderniteit vervulde, de journalist vertelt net als de priester wat waar is en wat niet, wat van belang is en wat niet en op die manier legitimeren ze elke dag weer het mens- en wereldbeeld waarop de macht is gebaseerd.
Overigens wordt die 'waarheid' niet door de pers bepaalt , dat doen hun opdrachtgevers, de ware macht. Zo beklemtoonde al in de jaren twintig van de vorige eeuw de vooraanstaande journalist Walter Lippmann dat:
'wil de publieke opinie deugdelijk zijn deze dan moet worden georganiseerd voor de pers, niet door de pers... Zonder enige vorm van censuur is propaganda in de strikte betekenis van het woord onmogelijk. Om propaganda te kunnen bedrijven moet er een soort barriere bestaan tussen het publiek en de gebeurtenis. Toegang tot de werkelijkheid moet beperkt zijn voordat iemand een pseudo-werkelijkheid kan scheppen die hij wijs of wenselijk acht.'
De macht moest namelijk niet vergeten:
'Hoe gering ons deel van de directe waarnemingen is vergeleken bij de observaties die via de media aan ons worden overgebracht.'
De betekenis van deze opmerking wordt nog eens duidelijk als men beseft dat meer dan 90 procent van wat de moderne mens weet hij niet weet uit eigen ervaring, maar van horen zeggen. In diezelfde tijd wees Lippmann erop dat journalisten als ‘gespecialiseerde klasse’ de taak hebben om de ‘gemeenschappelijke belangen… die voor het overgrote deel de publieke opinie ontgaan’ zo te presenteren dat ze door de massa aanvaard werden, waarbij natuurlijk de ‘gemeenschappelijke belangen’ vooral de rijken dienden. Met andere woorden: de media moesten de visie van de machtigen propageren. De toonaangevende Lippmann stelde dat het gewone volk zijn eigen belangen niet zomaar kon gaan formuleren, want dan zou het een chaos worden. ‘Het publiek moet zijn plaats weten,’ zodat ‘verantwoordelijke mensen… niet gestoord door het gestamp en het gebrul van een verbijsterde kudde’ hun beleid kunnen bepalen. De enige ‘functie’ in een democratische samenleving van ‘onwetende en bemoeizuchtige buitenstaanders’ was die van ‘geïnteresseerde toeschouwers.’ Zij mochten tijdens verkiezingen hun stem geven aan - door coöptatie gekozen – beleidsbepalers en verder niets. Om dit proces mogelijk te maken moest de pers worden gebruikt. Zij was verantwoordelijk voor:
‘het fabriceren van consensus… een zelfbewuste vaardigheid en standaard instrument van een regeringen die namens het volk besturen.’
Keer op keer onderstreepte Lippmann het belang dat journalisten de juiste ‘reflexen’ ontwikkelden en voldoende ‘geconditioneerd’ zouden worden waardoor ‘de aandacht van de media natuurlijk voor een belangrijk deel gestuurd’ kon worden ‘door de politieke machten.’ Hij besefte de propagandistische waarde van een gecontroleerde pers, die er diep van doordrongen is dat ze ‘moet… kiezen.’ Als lid van president Wilson’s 'Commissie voor Publieke Informatie,' speciaal in het leven geroepen om de oorlogspropaganda te coördineren, was hij erin geslaagd de sentimenten zo te bespelen dat de Amerikaanse bevolking van apert tegenstander fervent voorstander werd van deelname aan de Eerste Wereldoorlog.
Niet alleen Lippmann, die onder Wilson als assistent van de minister van Oorlog diende, was zo negatief over de wenselijkheid van een echte democratie. Het was en is nog steeds -- hoewel veel minder uitgesproken -- de heersende opvatting in brede kringen van de Amerikaanse en trouwens westerse elite. Zo verklaarde Robert Lansing, minister van Buitenlandse Zaken onder president Wilson, dat de grote massa van de bevolking ‘onwetend en geestelijk onvolwaardig’ was en dus via de pers in de juiste richting gemanipuleerd moest worden. En ook Reinholdt Niebuhr, hoogleraar Praktische Theologie uit New York, de ‘officiële theoloog van het establishment,’ waarschuwde voor ‘de domheid van de gemiddelde mens… het proletariaat,’ die niet de rede volgde maar het geloof en daarom door de media gevoed moest worden met ‘emotioneel krachtige oversimplificaties,’ die dienden om de ‘noodzakelijke illusie,’ in stand te houden. De illusie dat de VS een echte democratie was, waarbij iedere burger in alle vrijheid de politieke koers van zijn land bepaalt. Volgens deze vooraanstaande adviseur van degenen die ‘de verantwoordelijkheden van de macht onder ogen zien,’ moest dit een ‘noodzakelijke illusie’ blijven, wilde tenminste de economische en politieke elite ongestoord haar werk kunnen doen, wat in de praktijk neerkwam op het uitbuiten en onderdrukken van het ‘proletariaat’ dat wereldwijd ‘onwetend en geestelijk onvolwaardig’ was. Het volk moest door de media gedisciplineerd worden en gedirigeerd, anders zou de Westerse beschaving ten onder gaan, zo vreesde Niebuhr.
Het resultaat van deze strategie is niet uitgebleven, want dankzij de overvloedige massamedia is de constatering van de Britse auteur John Berger correct dat:
‘er grote delen van de... arbeiders en middenklasse bestaan die zich niet helder kunnen uitdrukken als gevolg van de grootscheepse culturele deprivatie. De middelen om datgene wat ze weten te vertalen in gedachten is hen ontnomen… Ze bezitten geen voorbeelden die ze kunnen volgen, waarbij woorden ervaringen duidelijk maken.’
Een avondje televisie kijken en men weet wat Berger bedoelt.
‘Wat kan er, uitgezonderd halve waarheden, grove simplificaties of onbenulligheden, overgebracht worden aan dat halfgeletterde massale gehoor, dat… overal de voorstelling mag bijwonen?’
zo schreef de hoogleraar George Steiner, die aan Yale en Oxford doceerde. Op zijn beurt noemt de auteur Milan Kundera journalisten ‘termieten van de reductie,’ die ‘over de hele wereld dezelfde simplificaties en clichés uit[strooien], waarvan mag worden verwacht dat ze door de meerderheid zullen worden aanvaard, door allen, door de hele mensheid.’
Iedereen die deze consensus verbreekt, iedereen die weigert de rol van propagandist te spelen, vormt per definitie een bedreiging en moet dan ook met alle wapens bestreden worden. Waar het allemaal om draait zijn de juiste 'reflexen' waarover Lippmann schreef.
Kenmerkend in dit verband is de visie van de voormalige hoofdredacteur van Trouw, en huidige hoofdredacteur van Vrij Nederland. Tegenover 'Extra,' een tijdschrift dat de commerciele massamedia kritisch volgde, verklaarde Van Exter onder de kop:
'De conditionering van de kudde'
het volgende:
'Lezers horen wantrouwend te zijn tegenover de media ... De aandacht van de media [wordt] natuurlijk voor een belangrijk deel gestuurd … door de politieke machten … Dat geldt voor de nationale politiek, maar natuurlijk ook voor de internationale politiek … Het heeft voor een deel te maken met de vluchtigheid van het medium. Deels ook volgen de media elkaar, sommige zijn dominanter, en andere lijden aan kuddegedrag … Als je volgend bent, dan betekent dat als een autoriteit, of iemand die gekozen is om een bepaald gezag uit te oefenen, zegt “ik vind dit een belangrijk onderwerp, daar gaan we nou es wat aan doen,” dat je dat ook bekijkt. De dingen waar hij (sic) het niet over heeft, die volg je dus minder… het werkt voor een deel reflexmatig. Reflexen zijn het, je bent daar geconditioneerd in.'
Een prachtige voorbeeld van de juiste reflexen gaf de VPRO-journalist Chris Kijne in het tijdschrift voor omroepmedewerkers toen hij over mijn collega's' schreef:
'had u tot voor kort gedacht dat een minister van Financien er mee weg zou komen wanneer hij tegen de Kamer zei: "Nee, natuurlijk heb ik u vorige week, toen ik op het punt stond de grootste ingreep in de economie te doen die een minister van financien ooit heeft gedaan, niet de waarheid verteld. En als ik volgende week een nog grotere ingreep ga doen, vertel ik het u weer niet.'' Is toch gebeurd. Gaat over democratie. En het vreemdste is: we vinden allemaal nog dat Bos gelijk heeft ook. Voor ons journalisten was het natuurlijk niet nieuw dat Wouter Bos ons niet altijd de waarheid vertelde. Wel is het nieuw dat ik op dit moment even niet meer weet of ik wel even hard als vroeger mijn best moet doen om hem die waarheid te laten vertellen. Of er inderdaad niet even een hoger belang is dan 'de waarheid, niets dan de waarheid.'
Deze haast onwillekeurige reactie moet de journalist internaliseren zodat het net zo natuurlijk wordt als ademen. Er zijn voor de westerse pers hogere 'belangen' dan 'de waarheid, niets dan de waarheid.' En iedere journalist die zich daaraan niet conformeert wordt uiteindelijk gemarginaliseerd. Op die manier is het vrije Westen in een virtuele werkelijkheid beland waarbij NRC-opiniemaker Juurd Eijsvoogel de ene dag een pleidooi kan houden voor een agressievere Europese aanpak van conflicten elders nu
‘de bondgenoten van Amerika.. zich minder makkelijk achter de grote broer kunnen verschuilen,' en wij er 'niet meer automatisch op kunnen rekenen dat Amerika de kastanjes wel uit het vuur haalt,’
terwijl een week later zijn eigen krant over de volle breedte van de voorpagina de lezers meldt:
'Libie wordt Fransen en Britten te duur,'
en
'Juist Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, die binnen de NAVO nadrukkelijk het voortouw namen voor de militaire actie tegen Libie, nu een pijnlijk perspectief [beginnen] te schetsen,'
namelijk dat ze net als de VS geen geld meer hebben voor deze militaire avonturen.
Het chaotische en zelfs schizofrene beeld dat door deze wijze van berichtgeving wordt opgeroepen kan slechts bestaan zolang de machthebber blijft bepalen wat waar is, en zolang opinies zijn macht ondersteunen, 'deze grondregel strekt zich uit tot zowel de meest despotische en meest militaire regeringen, als tot de meest vrije en meest populaire.’
Precies, het gereedschap is ze ontnomen. Niet op de laatste plaats door ons "onderwijs".
Quote uit het artikel: